Het is de dag voor dinsdag en zeepbellen met kraters zweven uit mijn neus

Waterneuriën op de maan

Het is de dag voor dinsdag en zeepbellen met kraters zweven uit mijn neus

Een sluisvaarder scheert over het oppervlak van een glas melk en ik kan alleen maar kijken naar een reiger zo groot als een flatgebouw

Een oceaan dient als sloot

Een visser vangt niet enkel schuim, maar ook schaakstukken en een schoen

Viermaal gooi ik een dobbelsteen op 88.

 

De woorden zijn verdwenen van mijn schouders

Garen vergaren steentjes in de grote omwenteling en ik kijk

Draden uit mijn handen aan adelaars gebonden, maar van vliegen komt het niet

Elke stap vooruit is een stap terug

Stroperige modder kruipt tussen mijn tenen tot het een bed vormt

Tegen een donkerblauwe achtergrond weeft het universum zich samen en ik zit aan de rand van een krater, er zweven bellen uit mijn neus

Van vliegen komt het niet.

Wanneer ik mijn hoofd onder de dekens stop

Wanneer ik mijn hoofd onder de dekens stop

en mijzelf langzaam tussen de matrassen laat glijden, kom ik in een land dat niet bestaat.

Alles is er anders.

De kleuren zijn anders, de geuren zijn anders.

Daar, in dat land, wuiven je haren als rietstengels in de wind.

 

De groene bomen zijn kleiner dan hier,

de nieuwsgierige juist groter.

Het is daar altijd gisteren of morgen.

Handen zonder lichaam stampen onverstoorbaar op de uitgeholde grond, bedekt met achterdochtige bladeren.

 

In de tas van een kameel zitten liters onverslagenheid.

De oorwurmen met grote neuzen drinken ervan als de halve maan verdwijnt.

 

En om de 280e eb en vloed, racet er een kabouter met een gele puntmuts op en neer,

over malle bruggen en verlegen lanen,

op een driewieler natuurlijk, en roept: Te koop, te koop!

 

Wanneer ik mijn hoofd weer boven de dekens laat verschijnen, is het net of ik er nooit ben geweest, maar mijn haren waaien als rietstengels in een warme zomerbries.

Mijn tong schept parelmoer

Ze heeft een kind

Haar moederhart is groter dan haar eigen DNA

Ze baart een schreeuw, kort en hevig maar steeds vaker

Haar armen zijn te kort om de hele wereld te bedekken, 

kindertraantjes weg te vegen, zakdoeken uit te delen

 

Haar hart herbergt een kistje dat niet open mag

Gevuld met andermans verdriet 

En diamanten van onvoorwaardelijke liefde

Onafscheidelijk als de twee ooievaars die landen op een kale akker

Hun pootjes rustend op haar zachte grond 

 

Ze is bedekt met moeders aarde

Haar handen pakken modder samen

Ze kijkt, boetseert 

Ronde beentjes, kleine vingers

Wiegt het in haar armen, haar eigen stof in slaap sussend

Een klein stukje aarde waar zij moeder van mag zijn

Ze voedt, verzorgt, behoedt, vergult

 

Niets is zeker, maar dit is.

Ze heeft een kind van klei.

Oh Aphrodite

Uit schuim ben ik geboren.

Op jouw kust

zo rond als je mond

lik ik het zilt van mijn lippen. 

 

Oh Aphrodite, vertel het me.

Geef me woorden zoet als druivensap.

Jouw levenskus heeft me geraakt.

Mijn lichaam is het rijk dat aan jouw voeten ligt.

De wanden van de grot omhuld met zacht satijn.

Streel mijn begeerte met jouw ogen.

Fluister eb en vloed in mijn gemoed.

 

Oh Aphrodite, word wakker in mij.

Open schelpen, maak een wervelwind.

Laat mijn grond trillen en mijn hart tierig bonzen.

Laat de storm hoog oplopen.

Laat het schuim om mijn oren slaan.

 

Mijn haar golft als de zee waaruit zij geboren werd.

Mijn hals laat zich kussen als de hare. 

Mijn borsten zijn als dadeltrossen.

Mijn tong schept parelmoer.

 

Sap van een appel glijdt over mijn lichaam.

Oh Aphrodite, maak je los van mij.

Zodat ik zelf de lust kan zijn.

Zodat ik weelderig de vrijheid voel 

als de ronding van jouw billen 

op het vlakke land.

De oorwurmen met grote neuzen drinken ervan als de halve maan verdwijnt

Of er schepen aankomen in de verte

Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil kunt blijven liggen, ‘s nachts. Het gekke aan liggen is dat je niet rechtop kunt kijken om te zien of er schepen aankomen in de verte. Het enge aan schepen is dat ze doorvaren, dwars door je huis heen om vervolgens een loopplank neer te leggen en alle bagger naar buiten te storten. Het mooie aan doorvaren is dat je op koers blijft terwijl je nog niet weet waar je naartoe gaat. Het boeiende aan niet weten, is dat alles nog kan, zoals druppels water op een raam altijd nog een andere weg kunnen nemen terwijl ze naar beneden glijden. Het onverwachte aan druppels is dat ze overal voor kunnen komen. Hangend aan een dakgoot, aan de binnenkant van een tent of vloeiend over je wangen. Het vermoeiende aan tranen is dat je niet stil kunt blijven liggen, ‘s nachts.

Ik ben het asfalt

Ik ben de trappers

De spaken en het ventiel

Ik ben het smeer

Ik ben de ketting zonder kettingkast

 

Ik ben de banden op het asfalt

Het zoevende geluid

Het water dat heen en weer klotst in bidons

 

Ik ben de afstand op de teller

Het zweet op je voorhoofd

Het letten op de auto’s 

Ik ben de vermoeidheid 

 

Ik ben het uitzicht

Ik ben de zwanen in het weiland

Ik ben de wind door de haren

De mueslireep

Het spiegelende wateroppervlak van elke sloot

 

Ik ben er en ik ben er niet

Dit is precies wat ik wil zijn.

Viermaal gooi ik een dobbelsteen op 88.

Nachtschreeuwen

Een kraag van zout prikt in mijn huid

Mijn tong is dik en droog

Gesuis raast door de kamer, tussen de gordijnen en het bed

De schilderijen bonzen en mijn hart toont verfstrepen

Jaloezie als vettige brokken op mijn schoot

Aan mijn borst plakken dode vlinders

Mijn buik trekt vacuum 

Tot mijn liezen scheuren

Schrijven is een nieuwe wereld betreden

Van repeterende stemmen

Het lichaam in

De adem in

Zonder pardon langs je kaak naar je pols

Je ademt door je gehemelte naar de hemel, naar je hoofd

 

Schrijven is een nieuwe wereld betreden

Zonder achterom te kijken, kijk je naar 

de oceaan waar de maan in opkomt

Adem dauw uit en begiet de bloemen met jouw ongemak

Open huizen zonder deuren

 

Vraag, vraag ernaar. Laat je balans ver zoeken naar 

je grootste falen, naar je hoogste hoogtepunt

Zoek symbolen in de plooien van je huid

Tot het tikt, je wimpers als wijzers van de klok

Je benen als wegwijzers van beton

 

Laat strakke hulzen uitdijen, maak het zo ingewikkeld als je wil

Jouw aandacht als horoscoop, grijp vast wat van jou is

Het huis is van jou

Met je ogen dicht zie je meer spiegels

Met je ogen dicht verslind je stormen 

 

Schrijven is een wereld betreden waar de kachel aan staat

Als een lentezon, als een vlammenzee

Je zal je schrikbeelden polijsten als een honger die niet te stillen valt

Tranen van onschatbare waarde op een door jouw bewoonde frontlinie

Onbevangen en verlangend

Fluisterende kabbeling of schreeuwende dolksteek

 

Schrijven is een nieuwe wereld betreden

Tot je een speld hoort vallen

Lezen is evengoed een nieuwe wereld betreden

Die van de schrijver die een tipje van de sluier oplicht

om bloot te leggen wat er stiekem allang in jou lag.